twee weken uit de lucht
Door: milou
Blijf op de hoogte en volg milou
05 September 2006 | Gambia, Kotu
Het is even stil geweest, want de dagelijkse beslommeringen hebben mij en Ego opgeslokt. Dat betekent vooral het voortdurend bezoeken van vrienden – als je ze drie dagen niet gezien hebt, krijg je opmerkingen als ‘I missed you’. De gesprekken bestaan voornamelijk uit uitgebreide begroetingen, die tevens omvatten het informeren naar het wel en wee van de echtgenoot/note, de kinderen, of er niemand ziek is (geweest), en of de aangesprokene goed geslapen heeft. Het is een vast ritueel dat niet mag worden overgeslagen, en de eerste dagen werd ik er zo nu en dan subtiel op gewezen dat ik te snel door de bocht was met mijn vraag (naar de weg, een bestelling in een winkel, of wat dan ook). Ook eenvoudige boodschappen kunnen hier een goed deel van de dag in beslag nemen; alles wat niet in een supermarktje te krijgen is, vergt veel geduld, zoekwerk en onderhandeling.
In mijn vorige mail schreef ik over mijn voorgenomen bezoek aan een traditionele worstelwedstrijd. Dit evenement wordt vaak gehouden tijdens ‘Sunday Beach’, de wekelijkse ontmoetingsplek voor de jeugd, waarbij allerlei sportieve en muzikale activiteiten op het strand plaatsvinden. Rond een uur of vijf in de middag is er een stroom van mensen, jeugd vooral, op weg naar het strand. Opgewonden roepend en lachend, in groepjes, de jongens rennend, de meisjes als sierlijke hindes (obesitas is hier beduidend minder aanwezig). Iedereen op zijn aantrekkelijkst gekleed. Skaters zouden we de jongens in Nederland noemen, met uitgezakte broeken en voetbalshirts, bij voorkeur met een beroemde naam erop. De meisjes in discokleding, of traditioneel met veelkleurige rokken en bloeses, maar allen bewust van het belang van hun performance op deze belangrijke ontmoetingsplek voor de jeugd. Op de toegangsweg naar het strand zitten verkopers van drank en eten. We besluiten de auto aan het begin van de weg te parkeren, en niet vlak bij het strand, en nog een eindje te wandelen.
Op het strand is een immense massa verspreid over honderden meters, flanerend, in grotere en kleinere groepen, balspelen, zwemmen. Nog niet eerder heb ik zoveel locals op het strand gezien (inderdaad, het zag er zwart van. Sorry, flauw). De strandtenten doen goede zaken. Alle stoelen, ligbedden en zitplaatsen onder parasols zijn bezet. De mannen die op het strand van Kotu hun paarden aan toeristen verhuren zie ik en in de branding een jongen met een fiets. De menigte beweegt zich soepel langs elkaar heen, als er een bal uit een spel vliegt, wordt die joviaal door een van de passanten teruggegooid.
We kijken naar twee jongens met een racketbalspel; een van hen draagt over zijn zwembroek een geel nethemd tot ver over zijn knieën. Hier en daar wentelen jongens zich in het zand, van top tot teen bedekt zien ze eruit als levende mummies. Is dit een voorbereiding op het traditionele worstelen? Er zal deze zondag om onduidelijke redenen geen worstelen zijn, jammer, want het is een hoogtepunt van Sunday beach. Blijkbaar waren ook niet alle worstelaars daarvan op de hoogte (zie de foto van de twee als zandkoekjes vermomde boys).
Een eind verder is het ‘rastastrandje’, met reggaemuziek en meer picknick dan terras-entertainment. Overal is vrolijkheid, mensen flaneren en maken een praatje met bekenden.
Er klinkt een fluitje ten teken dat het beachvolleybal gaat beginnen. Teleurstelling bij mijn begeleiders, ze hadden op voetbal gehoopt, zoals afgelopen zondag. Bij het volleybalveld loopt het publiek te hoop; iedereen wil het spel volgen en dat is lastig zonder tribune. Er klinkt muziek uit de speakers. We installeren ons aan een tafel op een overdekt terras dat door zijn hogere ligging een beter overzicht geeft op de activiteiten. Het geheel doet me denken aan de zondagen op de ramblas in Figueras, waar ook jong en oud elkaar ontmoette, maar hier is het veel massaler. En eigenlijk ontbreken de ouden hier, het is vooral een jongerenaangelegenheid. De muziek is afwisselend mbalax en rap met traditionele elementen. In het tegenlicht van de ondergaande zon zijn in de zee duizenden silhouetten te zien; soms breekt de zon door de wolken en trekt een zilveren streep over het water.
Als het schemerig wordt, gaan de meeste zwemmers het water uit, en plotseling trekken discolichten de aandacht. Ze verlichten vanaf een podium een stuk van het strand, en de branding licht geel en rood op. Een lokale favoriete dj verzorgt de avond en het publiek heeft er duidelijk zin in. Er wordt gedanst op het strand, terwijl de lucht donkerder en donkerder wordt. Het begint een beetje te druppelen, maar niemand trekt zich daar iets van aan. En zo kabbelt de avond voort, totdat een wolkbreuk losbarst en de menigte uiteenjaagt. Iedereen begint te rennen naar de overkappingen van de strandtenten, waar een gordijn van water van het dak valt. Binnen enkele tellen zijn we drijfnat, en besluiten naar de auto terug te keren. Dan blijkt hoe verstandig het is om de auto aan het begin van de weg te parkeren; er ontstaat een chaos van verkeer, toeterende taxi’s en fourwheeldrives, publiek dat zich gehaast door het verkeer wringt, maar nog steeds in een losse sfeer. Alsof het zo moet zijn, een feest dat niet in het water valt maar door het water wordt beklonken.
Buiten de toegangsweg naar het strand is alles opeens aardedonker, auto’s kruipen door de stroom water, de weg is niet te onderscheiden van de afkalvende bermen. Het feest is gedaan. Volgende week is er weer Sunday beach.
Een ander hoogtepunt in de afgelopen twee weken was de uitstap naar de Casamance, het zuidelijke deel van Senegal, dat door de ligging van Gambia vrijwel geheel is afgesneden van het noorden. Tot een jaar of twee geleden werd er in delen van dit gebied nog stevig gevochten voor autonomie, maar het is nu rustig in het grootste deel, alleen een klein zuidelijk stuk schijnt nog niet veilig te zijn. Grappig is dat de Gambianen daar heel anders over denken en ons ten sterkste afraden erheen te gaan. Zou het opkomende toerisme aan de andere kant van de grens daar debet aan zijn? De eerste nacht brengen we echter nog door op Gambiaans grondgebied, in wat naar mijn idee een van de mooiste resorts is van (West?-)Afrika. Bij toeval komen we er terecht, nou ja, het vergt wel al mijn overredingskracht om Ego zover te krijgen dat hij tot het eind van de deels ondergelopen zandweg doorrijdt; we zijn beiden bang om in de middle of nowhere vast te komen zitten en het begint al te schemeren. Bij de poort van Makasutu staan twee verregende mannen, die vertellen dat het een groot landgoed is en de lodge bevindt zich nog een eind verderop. Ego wil omkeren – als de dood dat de auto ermee ophoudt in de kniediepe poelen – maar zonder moed kom je nergens, en onder begeleiding van een van de mannen arriveren we bij de lodge. De Lonely Planet schrijft ‘rest assured that you pay for what you get.’
Wat we gaan krijgen overtreft alle fantasieën. Het is een schitterend aangelegd complex van houten gebouwen met rieten daken, verspreid over een prachtige tropische tuin en gelegen aan een mangrovebos en een rivier. Een chic aangeklede dame verwelkomt ons en de nachtwaker toont ons de ‘kamer’, een geheel door bos en rivier omgeven huisje met een hoog puntdak, dat een schitterend ingerichte kamer bevat. Zoiets als uit de ‘Residence’, met veel natuurkleuren, mooie kunstvoorwerpen en lichte katoenen gordijnen. In het midden van de kamer staat een bed met klamboe. Achter het huisje bevindt zich de badkamer, geheel buiten en omgeven door de mangrovebomen. Idyllisch, maar de prijs vormt een obstakel. Na wat gesoebat worden we het eens, vooral ook omdat diner en ontbijt zijn inbegrepen, want in de verre omgeving is natuurlijk niets te vinden.
De kok komt aan de kamer de bestelling opnemen en maakt ons erg nieuwsgierig met want hij heeft recentelijk een eerste prijs gewonnen voor koken. Het diner vindt plaats in een open ruimte met rieten dak aan het zwembad; er is een andere tafel bezet door een Duits gezin van pa, ma en ca. veertienjarige zoon. Er heerst een gewijde stilte die door gefluister aan de andere tafel wordt onderbroken. We hebben het gevoel terecht te zijn gekomen in een film.
De prawns – lauwwarm op een bedje van crudités – zijn niet alleen heerlijk, maar voldoen ook aan Ego’s eis van niet te weinig. Het hoofdgerecht is een filet steak met rode wijnsaus voor Ego en een butterfish met witte wijnsaus voor mij. Eenzame klasse. Dessert een flensje met mango en banaan, en chocoladesaus. Het zwembad oogt uitnodigend maar moet wachten tot morgen. Terug in de ‘kamer’ ontdekken we dat de naastgelegen loungeruimte, voorzien van banken met dikke kussens en een hangmat, tevens op de tweede verdieping een uitkijk biedt op de rivier, en een tweepersoons bed in de openlucht, voorzien van klamboe.
De volgende ochtend word ik wakker van het gefilterde licht door de katoenen gordijnen, en zie de zonsopgang vanaf de uitkijkpost. MP3-opnamen gemaakt van de vroege vogels. Op het openlucht toilet heb ik plots gezelschap van een roedel rode vogeltjes, helaas ben ik niet gewend mijn camera mee te nemen als ik moet plassen.
Het zwembad overtreft alle zwembaden die ik mijn hele leven gezien heb. Betegeld met kleine mozaïektegeltjes, slingert het zich door de tuin en je waant je te zwemmen in het oerwoud, met overhangende boomtakken en twee eilandjes met ruisende bamboe. Wanneer we uit het zwembad klimmen, blijken er twee handdoeken voor ons te zijn klaargelegd. Het ontbijt bestaat uit fruitsap, fruithap en vers brood met Afrikaanse omelet. Ego amuseert zich met het personeel, en zij met hem, want er wordt heel wat gelachen. Ik wil eigenlijk niet weg, het is hier zo mooi, en zwem nog wat rondjes. Omdat een stroomstoring hier onbestaanbaar is, leggen we alle apparaten aan de stroom, zodat we opgeladen’ kunnen vertrekken. Mevrouw de manager rijdt met ons mee naar de hoofdweg, en vertelt dat ze regelmatig de Europese reisbeurzen bezoekt voor promotie van Makasutu. Onderweg zien we een bavianenfamilie (‘you are very lucky’), en Ego en madame ontdekken gemeenschappelijke kennissen in Gambia en Nederland. We wisselen adressen uit, en vertrekken. Na enkele minuten gaat de telefoon, die madame samen met haar paraplu in de auto heeft laten liggen, en enkele minuten later zijn we weer terug bij af. Dan begint het lange stuk van kuilen zo groot als badkuipen en het gekrijs van kinderen: toubab, toubab!!
We rijden ieder een deel van wat een eindeloze aanslag op het onderstel van de auto lijkt. Bij de grens aangekomen mogen we onze paspoorten en bagage laten zien; er schijnt iets niet in orde met de verzekeringspapieren van de auto. De beambte is kortaf maar lijkt ook serieus, hij vraagt niet om een bonus. We kunnen van hem een laissez-passer krijgen, maar in Senegal gaan we bij iedere controlepost betalen, waarschuwt hij. Het beste is het om de auto hier te laten staan en verder te gaan met het openbaar vervoer. Na wat gedoe vinden we een jongen die ons naar het busstation aan de Senegalese kant brengt, dat is niet bepaald op loopafstand, en na de noodzakelijke formaliteiten vinden we een 7-persoonstaxi, die nog wacht op vulling. Een van de passagiers heeft bij de douane wat gedoe over nieuwe kleding die hij de grens overbrengt en moet daarvoor invoerrechten betalen. De schermutseling die even later ontstaat over een vermeende belediging aan zijn meereizende zus, komt hem duur te staan. Bij iedere controlepost meldt de chauffeur terloops dat deze passagier ‘foute waar’ aan boord heeft, en moet er steeds betaald worden.
Het landschap wordt steeds groener en we passeren meren en moerassen waar de weg als een soort afsluitdijk doorheen loopt. Hier en daar gaat de auto tot zijn assen door het water. De rit duurt zo’n twee uur, die gevuld wordt met grappen en het uitwisselen van verhalen en ervaringen met deze schijnbaar zeer bereisde jongeman. Bij aankomst in Ziguinchor blijken de taxi’s te staken, en gaan we lopend op zoek naar een hotel. Het eerste heeft kamers die te vies zijn voor woorden, en na wat gezoek in de LP en rondvragen vinden we een hotel dat onze standaard (maar net) haalt, maar het gesjouw met de tassen door de modderige straten geeft de doorslag. Na wat geld gewisseld te hebben belanden we voor het diner we in een restaurant met live muziek, een mandinka / bambara groepje met traditionele instrumenten, waaronder een wonderlijke ‘basgitaar’ gemaakt van vier kalebassen. Het eten laat heel lang op zich wachten, maar gelukkig is de muziek goed. Bij de bestelling is een fout gemaakt en Ego’s bestelling is tussen de kieren gevallen. Ego boos want hij valt om van de honger, maar hij heeft geen zin om nog zo’n tijd te wachten, dus we delen de vis met patatten, en gaan vervolgens naar een bar waar ook live muziek is, meer populair ditmaal. Daar raken we in gesprek met een Gambiaan, die al vijfentwintig jaar in de VS woont, en inmiddels een grote vrachtwagen bezit waarmee hij goed geboerd heeft. Hij is op familiebezoek, zijn moeder komt uit de Casamance, en hij vertelt over zijn plannen om hier te investeren, op een moderne professionele manier, legaal en zonder geknoei. Het gebied zal de komende vijf jaar ontwikkeld worden, zegt hij, en het is zaak om nu wat op te zetten. Inmiddels is het heel hard gaan regenen, en er lijkt geen eind aan de bui te komen, dus de terugkeer naar het hotel is een lange wandeling door soms kniediep water. De goten zijn veranderd in kolkende rivieren, en het is oppassen om niet in een kuil in het wegdek te vallen. Bij terugkomst in het hotel blijkt onze kamer blank te staan; ook de matrassen zijn nat. Een andere kamer is niet voorhanden dus dan maar een ander hotel; het is inmiddels wel (heel) erg laat geworden. Omdat nog steeds de taxi’s staken, ‘wandelen’ we naar een hotel dat we eerder ook gezien hadden en op ons geklop komt de nachtwaker opendoen. Er is geen kamer meer beschikbaar maar we kunnen in zijn kamer slapen, hij verkast naar een noodkamertje. Gastvrij, en we kunnen wel wat slaap gebruiken.
Het hotel ‘La Promesse’ is van een andere klasse, nieuw, goed in de verf en brandschoon. Omdat het niet in de LP staat, maak ik de volgende dag een tekstje met de input van Toni, de nachtwaker die ook hotelmanager blijkt te zijn (overigens is er nauwelijks personeel, een enkele schoonmaakster). Hij is een stille rasta met ambities om muzikant te worden en is met het schoonmaakmeisje Yaye al enkele maanden aan het repeteren. De video-opnamen die Ego later maakt zijn veelbelovend, mooie traditionele ballads met gitaarbegeleiding, maar er moet nog wel geschaafd worden aan de uitvoering.
Samuel, de Amerikaanse Gambiaan, nodigt ons de volgende dag uit op een besnijdenisfeest in zijn familie. Hij logeert op een grote compound, waar de huizen een meter boven de grond gebouwd zijn. Niet onverstandig, want de rest van de omgeving staat praktisch blank en het regent nog steeds. De woning waar we worden uitgenodigd, is schaars maar netjes ingericht, geen aftandse meubelen maar een aantal hardhouten stoelen en een tafel, en ook de badkamer, waar we onze voeten en schoenen schoonspoelen, is keurig. Dit is duidelijk een familie in goeden doen. Het slachtoffer, een jongetje van drie, blijft voor ons onzichtbaar, en het zijn vooral zijn neven in de leeftijd van vier tot twintig, die – in de regen – zo nu en dan uitzinnige dansen uitvoeren, met eigen zang en begeleiding. Het lijkt een zootje ongeregeld, maar blijkbaar hoort dat zo. We eten rijst uit een grote pan, terwijl zo nu en dan een familielid zijn / haar opwachting maakt. Na het eten worden we in zijn grote luxe Ford, zelf geïmporteerd uit de States, naar ons hotel teruggebracht. De kennis die we tijdens de taxirit naar Ziguinchor ontmoet hadden, heeft ons uitgenodigd voor het avondeten, maar hij heeft een inschattingsfout gemaakt. Zijn familie blijkt te bivakkeren in een appartementencomplex in aanbouw, een groot betonnen gebouw, dat nog in de steigers staat, en daar kan niet gekookt worden. Wel worden we uitgenodigd voor ataya, een lokale theeceremonie die soms enkele uren in beslag neemt. Op een klein stoofje wordt water gekookt in een piepklein emaillen potje, en dan gaat er een pakje groene chinese thee en een kopje (!) suiker bij. Door eindeloos van het potje naar een theeglaasje te schenken, vanuit grote hoogte, komt er lucht bij de thee en dit komt de smaak ten goede. Het resultaat is een zeer bittere mierzoete drank, de lokale vervanging van onze ochtendkoffie; het staat in de maag. De familie bestaat uit enkele neven, een van hen met vrouw en twee kinderen, en ik vraag me af hoe men hier in deze stoffige betonnen ruimte, zonder ramen, kan leven. Het blijkt allemaal anders in elkaar te zitten, maar dat is een ander verhaal.
Op maandag willen we doorreizen naar Abenné, maar het openbaar vervoer staakt nog steeds; er is goede hoop dat de vakbonden morgen overeenstemming hebben met de overheid om de tarieven te verhogen. In het hotel doe ik een wasje, dat ik later ternauwernood kan redden van een ongelooflijke onweersbui. Niet alles is al droog dus we draperen de was in de kamer, waar het inmiddels lijkt alsof er een bom ontploft is. De vochtigheidsgraad in Ziguinchor is veel hoger dan in Gambia, het lijkt alsof er een permanente film van water over mijn lijf ligt. De bui veroorzaakt binnen vijf minuten een kolkende rivier waar net nog de straat was.
Om een kort verhaal lang te maken, de volgende dag wordt er nog steeds gestaakt, en noodgedwongen passen we onze plannen aan om niet naar Abenné te gaan, waar ik Jos van der Klei zou ontmoeten. Hij is gepensioneerd professor van de VU, en gespecialiseerd in de verschillende bevolkingsgroepen van het Senegambia-gebied. Best wel relevant – en ook leuk – om met hem te spreken over mijn onderzoek; eigenlijk heeft hij me in een eerder gesprek op het onderwerp gebracht. Maar goed, de ontmoeting zal even moeten wachten, want voordat Ego a.s. maandag naar Nederland vertrekt, moet er nog een en ander gebeuren in Gambia (en zoals ik hierboven beschreef, kost dat altijd meer tijd dan je verwacht).
Dan maar verder Ziguinchor verkend, een rustig stadje met een klein centrum van enkele hoofdstraten en veel okerkleurige verweerde (lees: beschimmeld en bemost) gebouwen uit de koloniale tijd. Het doet me sterk denken aan St. Louis. De rivierhaven is toegankelijk voor zeeschepen, en er is een ruime kade met enige activiteit van vissers, en een Indonesisch stoomschip dat op het punt van vertrekken staat.
Eten doen we in een onooglijk restaurantje, waar een vrouw ongelooflijk lekkere ‘biftec’ maakt, een stoofschotel van rundvlees met smakelijke pittige saus. De frites heeft ze van tevoren klaargemaakt; er komt op elk bord een handje koude friet uit een zak die op haar buffet ligt. Later krijgen we ook nog verse friet. Ook de mafe die Ego als lunch nam, was erg lekker. Het restaurantje is verstopt achter een gordijn in de gevel van een rijtje huizen, en niet als zodanig te herkennen.
Tijdens de wandeling zien we een jonge vrouw met een kind; de vrouw heeft een (blanke) pop in haar armen en ik vermoed dat het kind haar pop niet wil dragen. Ego’s interpretatie is dat de vrouw een tweeling heeft gekregen, waarvan er een kind is gestorven. Zij draagt de pop als een vervanging voor het kind. Zo zie je maar, niet alles is wat het lijkt in mijn ‘outsider-eyes’, en een alledaagse gebeurtenis kan een volkomen andere betekenis hebben. Dat betekent eigenlijk dat ik voor mijn research voortdurend naar de bekende weg zal moeten vragen, om eventuele symbolen en rituelen niet over het hoofd te zien. Leuk voor de mensen die ik ga interviewen (not!)
We hebben deze dagen al veel kennissen opgedaan in Ziguinchor, steeds komen we bekenden tegen; het is voornamelijk Ego die contacten legt en ik vraag me af hoe het zal gaan wanneer hij weg is.
En nu zit ik dus in Gambia voor het veldwerk, dat moet leiden tot mijn afstudeerscriptie. Het onderzoek is gericht op de reactie van de lokale bevolking op het toerisme, meer specifiek het fenomeen beach boys en hun relaties met westerse vrouwen. Dat druist zowel in Gambia als in Europa in tegen de heersende cultuur. In het algemeen (bijna overal ter wereld) ontstaan relaties waarbij de man ouder is dan de vrouw, en kostwinner. De relatie is gericht op het krijgen van kinderen, en in Afrika komt daar ook nog bij een economische verbintenis tussen twee families. De Gambiaanse beach boys daarentegen gaan relaties aan (inderdaad, vaak meervoud) met doorgaans beduidend oudere westerse vrouwen, die hier een strandvakantie houden. De strategie van de boys is zeer uitgekookt, en in zekere zin zou je kunnen spreken van prostitutie. Maar er is wel degelijk voldoende genegenheid (of passie) om beide partners voor maanden of zelfs jaren aan elkaar te binden, waarbij de vrouw dan de inkomsten verschaft, niet alleen voor hem maar vaak ook voor zijn (grote) familie. De jongens zijn overwegend als rasta vermomd. Ik zeg vermomd, omdat zij eigenlijk weinig gemeen hebben met de echte Rastafari gemeenschap. Een ander aspect – dat buiten mijn scriptie valt, maar toch leuk is om over na te denken – is de definitie van romantische liefde. Wat wij daaronder verstaan is beslist niet gelijk aan de invulling van de rest van de wereld. Van oudsher was een huwelijk een overeenkomst tussen twee families, en was er van liefde geen sprake, en dat systeem komt overal ter wereld nog voor. Een soort ruilhandel. Niets mis mee. Maar waar op de schaal tussen romantische liefde en prostitutie bevindt zich dan de relatie van een beach boy (die soms in de vertrekhal de ene vriendin uitzwaait en dan naar de aankomsthal loopt om een nieuwe op te pikken). En waar op deze schaal bevinden wij ons? Als Ego een zwerver zou zijn met dezelfde karaktereigenschappen, zou ik dan ook op hem gevallen zijn? En hoeveel vrouwen zijn er niet in Nederland die bewust of onbewust economische motieven meewegen in de keuze van een partner? Voer voor psychologen.
Het wordt een beetje een lang verhaal, dus ik ga het hier bij laten. De volgende keer vertel ik over Lucas de palmwijntapper, de percussieband Africa solo (straatarme vluchtelingen uit Guinée Bissau, die vast heel beroemd gaan worden), en de kleine dagelijkse ongemakken van mieren, power cuts, lawaaiige generators die dat moeten oplossen, geen water, vervoer, eten, en wéér geen water. Veel liefs,
milou
-
06 September 2006 - 01:34
Sander:
Als levende mummies...
Zegt die ene mummie tegen de andere "volgens mij ben jij verkeerd verbonden".. (hahahaha)
Econimische motieven in de partnerkeuze? Ja, natuurlijk, maar vind maar eens iemand die dat toegeeft..... Het is het oudste beroep, toch? O, nee, da's wat anders. Was even in de war. Nee, even serieus. Economisch motief if misschien wat extreem uitgedrukt, maar volgens mij heeft iedereen een beeld van zichzelf en de toekomst waar de kandidaat(e) wel of niet in past, en dat is denk ik veel bepalender dan wij ons bewust zijn. Hoe vaak wordt er "buiten milieu" getrouwd? (affaires zijn wat anders, natuurlijk)
Je bent wat je eet, zeggen ze toch wel eens?
Is dat gezegde een metertje lager ineens niet meer van toepassing?
(Hallo psychologen ??.. klant hier....)
Nou, zo kan ie wel weer.
Heb je goed geslapen? en hoe gaat het met de brulbuik of wat was het?
sandertje -
08 September 2006 - 11:33
Nicolette:
heb in een deuk gelegen! ben benieuwd naar de rest van je sequel....keep us posted! hier alles lekker...nieuwe job bij compliance aanvaard en volgens mij gaan we een heerlijke nazomer tegemoet..jummie!
liefs,
nicolette -
08 September 2006 - 14:17
Emmy:
Hoi Milou,ik heb net je verhaal uitgedraaid en ik ga dit heerlijk lezen in de trein. Ik hoorde van Nicolette al dat het smullen geblazen is. Als ik je verhaal gelezen heb, reageer ik weer even. In the mean time: doe voorzichting maar vooral veel plezier. Groetjes, Emmy -
17 September 2006 - 11:58
Leon:
Spannend onderwerp voor je scriptie. Eric en ik zagen pasgeleden een film over een soortgelijk onderwerp: Vers le Sud met Charlotte Rampling over de gevolgend van de vakantiebezoekjes van Westerse vrouwen die op Haiti banden aanknopen met de plaatselijke beach boys.
Reageer op dit reisverslag
Je kunt nu ook Smileys gebruiken. Via de toolbar, toetsenbord of door eerst : te typen en dan een woord bijvoorbeeld :smiley